vennootschap
Finance

Beleggen in een vennootschap

Beleggen associëren we doorgaans met particulieren die een beleggingsportefeuille aanhouden. Toch kan het opbouwen van een beleggingsportefeuille in een vennootschap in sommige gevallen een interessante piste zijn.

Dat we bij beleggingsportefeuilles traditioneel aan particulieren denken, komt vooral door een aantal fiscale vrijstellingen waarvan ze kunnen genieten. Zoals de niet-belastbaarheid van meerwaarden op aandelen. Concreet: als een persoon binnen de grenzen van een normaal beheer van een privaat vermogen een aandeel verkoopt en daarop een meerwaarde realiseert, geldt als principe de niet-belastbaarheid van deze meerwaarden. 

Daartegenover staat dat alle financiële inkomsten, inclusief de meerwaarden op aandelen, in een vennootschap in de regel belastbaar zijn. “De fiscaliteit van een vennootschap is in dit opzicht vrij eenvoudig”, licht Niko Hostyn toe. Hij is Manager Estate Planning Flanders bij Degroof Petercam, één van ’s lands grootste onafhankelijke private banken. “Je neemt de (financiële) opbrengsten (dividenden, intresten of meerwaarden), je trekt er de beroepskosten af en het saldo is belastbaar aan het tarief in de vennootschapsbelasting (in principe 25 procent). Voor kmo’s geldt een verlaagd tarief van 20 procent op de eerste schijf van 100.000 euro wanneer aan een aantal voorwaarden is voldaan. Zo mag de vennootschap bijvoorbeeld niet te veel in aandelen geïnvesteerd hebben ten opzichte van het eigen vermogen. Bovendien dient ze een minimumloon van minstens 45.000 euro te betalen aan de bedrijfsleider. Anders kan het verlaagd tarief niet meer worden toegepast.”

Reserves en liquide middelen

Toch kan beleggen in een vennootschap in sommige gevallen interessant zijn. Dit dient gezien te worden in het ruimere kader van de toegenomen fiscale druk op financiële inkomsten voor particulieren. Zo is de roerende voorheffing sterk gestegen – van 15 procent naar 30 procent – en gingen de tarieven van de taks op de beursverrichtingen (‘TOB’) omhoog.

“Waar we vroeger konden stellen dat financiële inkomsten bij particulieren laag belast werden, is dat nu minder het geval”, gaat Hostyn verder. “Er is weliswaar nog de vrijstelling op meerwaarden op aandelen. Maar de fiscale druk is globaal gezien sterk toegenomen. Vandaar dat heel wat ondernemers zich vaker de vraag stellen of het wel aangewezen is om de in de vennootschap opgebouwde reserves en liquide middelen snel naar de privé uit te keren.”

Geduld wordt fiscaal beloond: de wachttermijn van vijf jaar is een bijkomende reden waarom middelen langer in de vennootschap worden aangehouden.

Tarief en belastbare basis

Het voordeel van beleggen via de vennootschap situeert zich vooral in het tarief. Waar de roerende voorheffing zoals gezegd gestegen is tot 30 procent, is het tarief in de vennootschapsbelasting door de jaren heen sterk gedaald naar 25 procent. Voor kmo’s geldt zelfs een tarief van 20 procent op de eerste schijf van 100.000 euro. Het tarief in de vennootschapsbelasting is dus lager dan het standaardtarief in de roerende voorheffing. Bovendien kunnen bepaalde financiële kosten (zoals taks op de beursverrichtingen, bankkosten, bepaalde wisselkoersverschillen, etc.) die gepaard gaan met beleggen als particulier fiscaal niet afgetrokken worden. Terwijl diezelfde kosten in een vennootschap in principe wél aftrekbaar zijn. Het gevolg daarvan is dat voor sommige beleggingen de belastbare basis bij vennootschappen lager ligt dan bij beleggen als particulier.”

“Bovendien zien we in de praktijk dat ondernemers hun vennootschap steeds vaker zien als een ideale manier om middelen samen te houden en gecontroleerd en gefaseerd over te dragen naar de volgende generatie. Door bijvoorbeeld een deel van de aandelen geleidelijk te schenken aan de kinderen, eventueel met voorbehoud van vruchtgebruik. Zo kunnen kinderen onder toezicht van de ouders leren omgaan met een vermogen, in een professioneel gerunde entiteit. Zo behouden de ouders controle en vaak ook inkomsten.” 

Wat met nadelen?

Zijn er dan ook nadelen verbonden aan beleggen via een vennootschap? Toch wel. Zo voegt beleggen via de vennootschap een zekere mate van complexiteit toe. Het boeken van een gediversifieerde portefeuille met verschillende lijnen is vaak een uitdaging voor een accountant. Dat kan echter vaak ondervangen worden door te beleggen in gediversifieerde fondsen. Daardoor kan men het aantal lijnen beperken. 

Daarenboven zijn meerwaarden op aandelen in de meeste gevallen belastbaar in de vennootschap (aan 25 of 20 procent voor kmo’s). “Een belegging in een zogenaamd dbi-fonds kan hiervoor een alternatief vormen. Een dergelijk dbi-fonds is een beleggingsfonds (bevek) dat bijna uitsluitend belegt in aandelen, elk jaar het (grootste deel van het) rendement uitkeert aan de belegger en een specifieke rapportering hanteert”, verduidelijkt Niko Hostyn. “Dergelijke belegging heeft als voordeel dat de door de vennootschap ontvangen dividenden en gerealiseerde meerwaarden nagenoeg vrij zijn van vennootschapsbelasting. Zo kan men de fiscale druk aanzienlijk verminderen. Let wel, een dergelijke dbi-oplossing dient te kaderen in het risicoprofiel van de klant.”

beleggen

Geduld wordt fiscaal beloond

Dat brengt ons bij de vraag hoe we die liquide middelen dan ooit uit de vennootschap moeten halen zonder een al te hoge fiscale kostprijs. Dat kan zowaar op meerdere manieren. 

De aanleg van een liquidatiereserve (of ook wel VVPR ter genoemd (‘Verlaagde Voorheffing/Précompte Réduit’) is een wijze van uitkering die toelaat om liquide middelen van de vennootschap over te dragen naar het privévermogen aan een fiscale kostprijs van 15 procent bij een dividenduitkering. Of zelfs aan 10 procent bij vereffening. Maar hoe werkt de liquidatiereserve precies? “Kleine vennootschappen kunnen hun winst van het lopende boekjaar geheel of gedeeltelijk overboeken naar de zogenaamde liquidatiereserve. Op het moment van overboeking naar deze reserve is de vennootschap een bijzondere heffing van 10 procent verschuldigd. Dit is een onmiddellijke cash out.”

“Bij een latere uitkering van deze reserve door middel van een dividend wordt er nog een roerende voorheffing geheven. Deze roerende voorheffing bedraagt slechts 5 procent als men het dividend pas uitkeert na het verstrijken van de ‘wachtperiode’ van 5 jaar na de aanleg van de liquidatiereserve. In plaats van 30 procent bij een gewone dividenduitkering. In dat geval bedraagt de totale kostprijs 15 procent. Met name 10 procent bij de aanleg van de liquidatiereserve en 5 procent bij de latere dividenduitkering na 5 jaar.

“Als het dividend wordt uitgekeerd naar aanleiding van de ontbinding van de vennootschap is er zelfs geen bijkomende roerende voorheffing verschuldigd en is de oorspronkelijke heffing van 10 procent tevens de totale fiscale kost. Geduld wordt wel degelijk fiscaal beloond. De wachttermijn van vijf jaar is dus een belangrijke reden waarom vennootschappen meer zelf beleggen”, aldus Hostyn.

Als de vennootschap die middelen gedurende de wachttermijn in de vennootschap moet aanhouden, kan ze gedurende die vijf jaar dan iets doen met die middelen? Jazeker, aldus de Manager Estate Planning. “De middelen kunnen belegd of geïnvesteerd worden in de vennootschap, zodat men bijkomende opbrengsten genereert. Let wel, die inkomsten zijn in principe onderhevig aan de gewone vennootschapsbelasting van 25 procent (of 20 procent op de eerste schijf van 100.000 euro). Een heel aantrekkelijke beleggingsoplossing in dit verband is de hogervermelde dbi-bevek, waarmee men de fiscale druk aanzienlijk kan verminderen.” 

Extra mogelijkheden tot uitkering

En er zijn nog andere manieren om middelen uit te keren uit de vennootschap zonder het fiscale kostenplaatje te laten oplopen tot 30 procent zoals bij een gewone dividenduitkering. “Er is nog het iets minder gekende VVPR bis-regime. Onder dat gunstige fiscaal regime kan een kleine vennootschap een dividend uitkeren aan haar aandeelhouders aan een tarief van 15 procent indien een wachttermijn gerespecteerd wordt van 3 jaar na de inbreng en indien bepaalde voorwaarden vervuld zijn. Eén van de vele voorwaarden is dat er kapitaalinbreng in cash is gebeurd na 1 juli 2013. De overweging hier dient dus af te hangen van de concrete situatie van de vennootschap. Bovendien mag het geen preferente aandelen betreffen en moeten de aandeelhouders ononderbroken volle eigenaar blijven. Dit regime geldt trouwens niet alleen voor de winst van het boekjaar, maar voor alle reserves”, stelt Hostyn.

“Een andere en vaak onderbelichte methode om op lange termijn liquide middelen uit een vennootschap te halen, is de Individuele Pensioentoezegging (of IPT) waarbij de vennootschap voor de bedrijfsleider een extra pensioenspaarpotje  aanlegt door een (fiscaal aftrekbare) verzekeringspremie te betalen in het kader van de tweede pensioenpijler. Verder zijn er nog een hele resem aan mogelijkheden. Zoals onder meer de verhuur van een (deel van een) pand aan de vennootschap, de toekenning van auteursrechten aan creatieve beroepers en de toekenning van kosten eigen aan de werkgever. Of dit te overwegen mogelijkheden zijn, hangt af van de concrete situatie van de vennootschap en de stakeholders.”

Kleine vennootschappen kunnen hun winst van het lopende boekjaar geheel of gedeeltelijk overboeken naar de zogenaamde liquidatiereserve.

Enkel noodzakelijke uitkeringen?

In de praktijk blijkt echter meer en meer dat veel ondernemers zo weinig mogelijk proberen uit te keren naar het privévermogen en dat men probeert om de investeringsvennootschap gecontroleerd door te schuiven naar de (klein)kinderen. Dat neemt niet weg dat een uitkering in sommige gevallen noodzakelijk zal zijn. Dit is bijvoorbeeld het geval als er bepaalde belangrijke privékosten of investeringen gedaan moeten worden. Denken we maar aan een grote verbouwing of de aankoop van een tweede verblijf.

“Verder zien we dat er in de praktijk vaak middelen uitgekeerd worden bij reorganisaties, overnames of instap van sleutelpersonen. Opdat kopers of sleutelpersonen niet te veel zelf middelen op tafel moeten leggen, worden vaak de overtollige middelen uitgekeerd. 

Het kan ook zijn dat men de opgespaarde middelen wil beschermen tegen het risico van een onderneming. Dit kan nuttig zijn als het risico van een bedrijfssector sterk is toegenomen door bepaalde omstandigheden.”

28.04.2022
door Fokus Online

In samenwerking met

Sinds 1871 is Degroof Petercam een vermogensbeheerder die particulieren, ondernemers, institutionele cliënten en overheden ondersteunt met financiële expertise. De dienstverlening van de groep is op te splitsen in vier takken: private banking, waarbij de globale aanpak van vermogens wordt gedaan; investment banking, waar alles rond beleggen en ondernemen voor professionele beleggers draait: asset management, ofte fondsenbeheer voor institutionele cliënten: ten slotte asset service, de efficiëntie-administratie die bij het ontwerp van het beleggingsvehikel komt kijken.

Ontdek meer

Vorig artikel
Volgend artikel