internet of things
IT

Brussel zet in op Internet of Things

03.06.2019
door Frederic Petitjean

Het Internet of Things staat aan de vooravond van een grote doorbraak, als die al niet bezig is. Dat is ook Brusselse beleidsmakers niet ontgaan. Met het plan Next Tech wil Brussel start-ups die zich op IoT gooien ondersteunen.

Zo’n 1.200 miljard dollar. Dat is de wereldwijde waarde van de IoT-markt in 2022, zo voorspelt het marktonderzoeksbureau IDC. Logisch dus dat heel wat landen en steden daar graag een graantje van meepikken. Met de Next Tech-strategie en het Gewestelijk Innovatieplan richt ook Brussel zich op start-ups die zich met IoT bezighouden.

Digitaal integreren

“Next Tech mikt specifiek op bedrijven die ‘digitaal’ willen integreren in producten”, zegt Nicolas Vautrin van Innoviris, het Brussels instituut voor onderzoek en innovatie. “Dat gaat verder dan louter software ontwikkelen. Ook bedrijven die platformen willen bouwen of zich met hardware bezighouden, vallen onder het doelpubliek van Next Tech. We gaan specifiek voor drie sectoren: data en AI, virtual reality en augmented reality, en dan natuurlijk ook Internet of Things.” Dat net Brussel zo’n steunproject opzet, hoeft niet te verbazen. Ongeveer één op drie start-ups in België is in de hoofdstad gevestigd. De digitale sector in Brussel is goed voor ruim 7,5 procent van ons bbp. Het begrip IoT bestaat natuurlijk al heel wat jaren, maar de sector is pas nu echt klaar voor een grote doorbraak. “Van de vooruitgang in software profiteren ook hardwaretoepassingen als Internet of Things”, legt Vautrin uit. “Denk aan de enorme evolutie in dataverwerking en AI, die stuwen Internet of Things. Of aan de grote stappen die zijn gezet in prototyping, zodat start-ups snel nieuwe innovaties kunnen uitwerken. Dat hangt allemaal samen.”

Nieuwe hardware

Er is ook bijkomende steun nodig voor de IoT-sector in het bijzonder, precies omdat die zo hard steunt op nieuwe hardware. Vautrin: “Als je software ontwikkelt, is het een stuk eenvoudiger om snel naar de markt te trekken. De tijd die verstrijkt tussen een eerste prototype en je marktintroductie is vrij beperkt. Hardware is veel complexer. Je moet de juiste componenten ontwikkelen, de juiste leveranciers zoeken (vaak in het buitenland) , je moet manieren vinden om je product op te schalen naar massaproductie… Dat duurt allemaal veel langer en dus zijn er veel grotere risico’s aan verbonden. Van prototype tot marktintroductie mag je bij hardware al snel rekenen op één tot drie jaar.”

De technologie die naar buiten komt, wordt steeds imposanter.
Nicolas Vautrin, Innoviris

Desondanks gaan de ontwikkelingen op de IoT-markt razendsnel. “De technologie die naar buiten komt wordt steeds imposanter”, zegt Vautrin. “In het begin ging het vooral over kleine sensoren die alles konden capteren en data konden doorspelen, bijvoorbeeld bij de geconnecteerde vuilnisbakken. Tegenwoordig zien we almaar meer technologie rond onder meer autonome voertuigen en robots die onderling beginnen te communiceren. Een voorbeeld: uWare is een Brusselse start-up die onderwaterdrones bouwt. Dat is een soort robot die als persoonlijke assistent van een duiker kan dienen en samen met die duiker complexe taken kan uitvoeren. Heel indrukwekkend.”

Juiste begeleiding

CEO en oprichter van uWare Christophe Chatillon beklemtoont ook de cruciale rol die Innoviris speelde in de ontwikkeling van zijn bedrijf: “Ondanks de vele mogelijkheden van de maritieme sector is het moeilijk om in België financiering te vinden voor de R&D-fase. Innoviris geloofde vanaf het begin in ons project, waardoor we een haalbaarheidsstudie en prototype konden realiseren.” Dat wordt ook duidelijk weerspiegeld in de cijfers van Innoviris. Het aantal gefinancierde projecten steeg van vijf in 2016 tot twaalf in 2018, het financieringsbudget van 1,3 tot 4,1 miljoen euro. “Innoviris begeleidt bedrijven tot ze een prototype ontwikkeld hebben”, zegt Vautrin. “Daarna kunnen andere Brusselse instanties het van ons overnemen, samen met private investeerders. De bedragen? Reken gemiddeld op 250.000 tot 300.000 euro, telkens in cofinanciering.”

Vorig artikel
Volgend artikel