Iedereen fan van het circulatieplan?
Steeds meer steden en gemeenten voeren een circulatieplan in om het autoverkeer luwer en veiliger te maken. Dat ze bijdragen aan een leefbaardere en duurzamere stad staat buiten kijf. Dat ze soms vragen oproepen ook, want er is een impact op de bereikbaarheid en economische activiteit.
In een ideale wereld is een autoluwe stads- of dorpskern het resultaat van maatregelen die het autogebruik niet of toch minder noodzakelijk maken. Alternatieven om je te verplaatsen, bijvoorbeeld te voet, met de fiets of met het openbaar vervoer, zorgen ervoor dat de kwaliteit van de openbare ruimte verbetert. “In de voorbije jaren is er veel veranderd op het vlak van mobiliteit”, zegt Jochen Goekint, adviseur mobiliteit bij de studiedienst van zelfstandigenorganisatie Unizo. “De gewijzigde mindset over de auto is daar het beste voorbeeld van. Waar vroeger stadspleinen eigenlijk betonnen parkings waren, zie je steeds meer dat het nu belevingspleinen worden.” Die aandacht voor kwalitatievere ruimte noopt tot het gebruik van circulatieplannen om het autoverkeer te leiden. “We zijn onze fouten uit het verleden aan het corrigeren”, zegt Kris Peeters, antropoloog en mobiliteitsexpert. “De hele 20e eeuw werd de openbare ruimte stelselmatig aangepast aan en ingepalmd door de auto. Vandaag herverdelen we die ruimte: fietsers, voetgangers, spelende kinderen, groen. En dat leidt tot ‘ruimterivaliteit’, ja.”
Culturele omslag
In verschillende steden, denk maar aan Gent, Mechelen en Brussel, leidde de invoering van een circulatieplan tot soms emotionele oprispingen. “Dat is logisch”, zegt Kris Peeters. “Mensen moeten opnieuw wennen aan het idee dat de straat publieke ruimte is en niet de stockageplaats voor privévervoermiddelen. Dat is een heuse culturele omslag. Voor automobilisten voelt het als het afgeven van een privilege, terwijl de voordelen – zoals meer sociale contacten en een betere luchtkwaliteit – pas na verloop van tijd zichtbaar en voelbaar worden.” Jochen Goekint: “Maar je moet rekening houden met de impact van deze veranderingen op de werking van bedrijven en handelszaken. Wanneer een straat autoluw wordt, valt de verkeersstroom in sommige gevallen deels weg en bestaat het risico dat de clientèle niet meer tot bij de winkel komt. Anderzijds is het evengoed mogelijk dat er net meer klanten komen dankzij de veranderingen, bijvoorbeeld te voet of met de fiets.”
We zijn onze fouten uit het verleden aan het corrigeren.
Objectief versus subjectief
Opvallend, beide mobiliteitsexperts verwijzen naar de objectieve versus de subjectieve bereikbaarheid. De objectieve bereikbaarheid is de feitelijke vaststelling hoelang men erover doet om zijn bestemming te bereiken. Vanuit de auto wordt die tijd echter anders ervaren en lijkt het alsof we door de gewijzigde circulatie langer onderweg zijn, dat is dan de subjectieve bereikbaarheid. “Het is cruciaal dat er een constructieve dialoog wordt gevoerd tussen beleidsmakers, experts, handelaars en burgers om de evolutie van circulatieplannen te begeleiden en aan te passen aan de specifieke behoeften van de stad”, benadrukt Jochen Goekint. “Investeringen in infrastructuur en langetermijnplanning zijn cruciale elementen voor succes. Natuurlijk is het in werkelijkheid vooral voor de lokale economie een uitdaging. Je wilt vermijden dat klanten afgeschrikt worden door een verkeersknip waardoor ze moeilijker in een bepaalde zone geraken.”
Kris Peeters houdt niet van de term ‘knip’. “Ik spreek liever over een verkeersfilter, want dat is het: een filter van welke verkeersmodi erdoor mogen. Natuurlijk moet dat flexibel zijn.
Iemand met een handicap moet bij zijn woning kunnen komen, of een garage moet bereikbaar blijven. Net zoals de hulpdiensten overal vlot door moeten kunnen. Dat valt allemaal simpel op te lossen. Maar dat zijn uitzonderingen, niet de regel.” Dat het in ons land moeilijker zou zijn dan in andere landen, lacht Kris Peeters vriendelijk weg: “Overal worden dezelfde discussies gevoerd. Van Amsterdam tot Zwijnaarde. Maar de mechanismen zijn overal gelijk. We zijn heus niet zo verschillend als we denken.”