lokale landbouw
Agri & Food

Kunnen we bouwen op lokale landbouw?

02.12.2019
door Hannes Dedeurwaerder

De wereldbevolking blijft stijgen, dus er zijn steeds meer monden te voeden. Massaproductie binnen de voedingsindustrie klinkt logisch, en toch lijkt lokale landbouw de sleutel in handen te hebben. Op vlak van kwaliteit, diversiteit en duurzaamheid.

Veel voordelen

Lokale landbouw heeft veel voordelen: consumenten komen in directer contact met hun voedsel, de lokale boer krijgt een duwtje in de rug en het aantal transportkilometers daalt. Maar kan lokale landbouw de wereldbevolking voeden?

Maarten Cools is bioboer en runt in het Gentse de zelfoogstboerderij De Goedinge, waar mensen zelf groenten kunnen oogsten of een pakket komen afhalen. “Momenteel trekt dit soort landbouw nog een nichepubliek aan, maar het aandeel bioconsumenten groeit wel sterk en zal blijven groeien. Vooral omdat het idee van de korte keten zijn weg naar de mensen heeft gevonden, bij wie een groeiende bezorgdheid heerst over het klimaat. Consumenten willen weer directer contact met hun voedsel.”

De consument, die steeds verder van de gangbare landbouw staat, is op zoek naar kennis.
— Bruno Vandorpe, Hogeschool Vives

Dat wordt beaamd door Bruno Vandorpe, docent Landbouw & Agro-industrie aan de VIVES-hogeschool. Hij ziet nog een andere factor die het succes van lokale landbouw bepaalt: “De consument, die steeds verder van de gangbare landbouw staat, is op zoek naar kennis. Via contactaankopen bij de lokale landbouwers wordt deze kennis wat bijgeschaafd. De hedendaagse consument is ook op zoek naar een gevoel, een beleving. Het gevoel van authenticiteit en betrouwbaarheid maken van de lokaal aankopende klant een trouwe en tevreden klant.”

Overschakelen naar korte keten

Bioboer Maarten hoopt dat het succes zich doorzet, want hij is ervan overtuigd dat de wereldbevolking via lokale landbouw kan gevoed worden. “Maar dan moeten er gronden beschikbaar komen. En er moeten nog veel meer mensen de weg vinden naar bio- of lokale landbouw, zodat het uit die nichesfeer weg kan. Akkoord, grote bedrijven kunnen veel meer produceren en in bulk leveren. Dat is voor veel winkels en restaurants praktischer. Dus het vraagt van die partijen ook een engagement en meer flexibiliteit om op korte keten in te zetten.”

Het succes van de korte keten vraagt ook engagement van die (bio)landbouwbedrijven zelf. Vandorpe: “Het is belangrijk dat ze zich blijven professionaliseren en oog hebben voor hun consument. Meer en meer consumenten willen namelijk bewuster in het leven staan, ontsnappen uit de ratrace, hun kinderen gezond voeden. Dat biedt veel potentieel in dichtbevolkte gebieden als Vlaanderen. Maar daarvoor moeten stad en landbouw elkaar eerst wat vinden. In de hoevewinkel misschien?”

Wat industriële landbouw volgens Maarten Cools van de korte keten kan leren, is dat de boer in die laatste veel meer zelf zijn prijs én de kwaliteit van zijn producten bepaalt, net omwille van dat direct contact met de consument. “Boeren die nu werken voor industriële landbouw, behoren tot de laagste verdieners in onze maatschappij. Ze krijgen ook de kans niet om te variëren in hun teelten. Zo focussen industriële boeren bijvoorbeeld op één tomatensoort die heel veel kilo-opbrengst geeft, maar nergens naar smaakt. Wij proberen verschillende, meer natuurlijke en sterkere rassen te kweken.”

De honger stillen van de consument

Bruno Vandorpe vindt dan weer niét dat grootschalige landbouw veel van de korte keten kan leren op dat vlak: “Strikt genomen lijkt er mij weinig verschil tussen een bloemkool uit de supermarkt of een lokaal aangekochte bloemkool. De manier van telen van de landbouwer die produceert voor de supermarkt verschilt weinig tot niet van zijn collega die lokaal verkoopt. Ze zijn beide een krak in hun vak, alleen jammer dat de burger dat niet voldoende beseft. De te trekken lessen lijken mij eerder op het niveau van het commercialiseren. Waarom bijvoorbeeld niet op de verpakking bepaalde soorten van kennis over het product verspreiden? Dat speelt weer in op die honger naar kennis bij de consument.”

Of de korte keten financieel voldoende ondersteund wordt, willen we nog weten. “Europa en Vlaanderen doen toch moeite”, aldus Vandorpe. “Zo zijn er onder meer het Vlaams Investerings Fonds (VLIF) en de provinciale en/of gemeentelijke instanties, die de kaart van de korte keten trekken met labels als 100% West-Vlaams.” Maarten Cools zelf is tegen subsidies. “Want dan word je weer afhankelijk van geldpotjes. Alleen naar sensibilisering voor de korte keten mogen wat mij betreft nog veel subsidies gaan.”

Vorig artikel
Volgend artikel